16
Willoos en onderworpen liep hij tusschen de menigte door, die rondom het orgel stond en schudde met de bedelbus. Hij zag nu de menschen, de mannen met de petten en de meiden met de sjekken en de hoog opgemaakte haren met veel glasglinsters op de celluloid kammen niet meer als menschen, maar als gruwelijke, grove beesten.... Hij las de veile hartstochten in de trekken en toen er een paar meiden op de keien tango gingen dansen, zag hij in haar gelaten bedwelming en overgave met een haast aan verrukking grenzende, satanische passie-zaligheid ... En nu gingen ook de ramen op en in papiertjes
gepakt vielen centen naar beneden____Hij bukte zich,
raapte ze op, papiertje voor papiertje en dankte____
En hij dacht aan zijn goeden tijd, toen hij ook gebogen en bedankt had, ’s avonds in helle ’t licht van het tooneel, dat ook bont en klaterig was geweest als nu dat monsterachtige orgel, ’t welk als een bezielde machine, onvermoeid de straat voldaverde en voljankte met zijn valsch, bont, lawaaierig geschetter____
Zij liepen den heelen dag met het orgel rond en het was den zanger of de heele stad nu vol was van schrille muziekgeluiden, die op de wals geschaafd werden. En toen hij moede werd, voelde hij de tonen haast als lichamelijke dingen op zich aan vallen, door zich heen dreunen, bonsend tegen zijn kloppende slapen, rammend tegen zijn voorhoofd. En hij zag ze nu als