6?
Parijs zeggen. Die dragen voor mannen te veel goud en te veel kleuren. Je moet zoo’n Amerikaansch stroohoedje dragen voor ’s morgens. Met een vingerbreed randje en zwaar gevlochten. Maar een zwart rips lint. De Amerikanen dragen er gekleurde linten om, soms zelfs hun vlaggekleuren. Dat is Cook-touristachtig. En in Gods naam, draag nooit meer pantalon, vest en Jacket van dezelfde stof. Dat heeft mij toch altijd zoo bij je gehinderd. Dat is confectie-smaak. En die witte vesten van je, zal ik maar aan den kellner geven. Dat’s goed voor kellners op hun vrijen dag, als ze meneeren imiteeren.”
„Maar Adri .... moeder heeft ze mij gegeven.” „Ben ik je vrouw of je moeder? Verveel mij alsjeblieft niet met wat je moeder mooi of niet mooi vindt. Ze is een best goed mensch, maar vieux jeu. Ik ben modern .... héél modern .... en ik zal van jou ook wat probeeren te maken.”
Hij gevoelde zich wat gramstorig, maar wilde het nog niet laten merken. Thuis gewoon altoos zijn zin te krijgen, nooit in iets tegengesproken of tegengewerkt, verwend, eenig schatrijk zoontje, had zijn wil nooit op een tegenwil gestuit.
Hier voor ’t eerst, nu óók na het huwelijk, voelde hij een macht tegen de zijne in en hij was er door verbluft, wist nog niet of hij toegeven zou of er tegenin gaan. Hij vond het onaangenaam, zich be heerscht te zien en toch ook weer gaf het hem een prettig gevoel, dat zij niet onderworpen was, dat hij een persoon naast zich, wellicht tegenover zich, in elk geval niet beneden zich, in zijn vrouw had gevonden. Maar te Parijs werd het al spoedig te bont. Zij