57
verlamd. Nu hij voor haar liep, trok het haar aandacht, dat hij ook van achter zoo sprekend op zijn vader geleek. Dezelfde ietwat deinende gang, dezelfde wat voorovergebogen nek. En zij gevoelde zich door die gedachte aan zijn vader, door die herleving in hem, zéér verteederd en vreesde voor hetgeen hij zou gaan zeggen, al van te voren wetend, dat zij hem toch niets weigeren kon als hij bepaald iets wilde. „Moedertje, vermoedt u wat ik u wil zeggen?” ,,Ja, je wilt mij weer verdriet aandoen, en spreken over Adrienne.”
„Verdriet aandoen? Neen moeder, tenminste niet opzettelijk. Maar ik wil u wel over Adrienne spreken. U heeft weer een brief van haar gekregen?”
„Zij zegt weer hetzelfde. Zij wil alleen blijven .... en ik vind dat zij daartoe het recht heeft.”
„Laat u mij den brief lezen.”
„Hier is hij.”
Zij gaf hem den brief. Hij las hem snel door. Hij was even verslagen.
„Je ziet het zelf. Zij wil niet.”
„Zij wil wel. Maar zij is te kiesch om zich op te dringen. Dat blijkt duidelijk en dat is te begrijpen.” „Maar je ziet toch zelf, dat zij niet de minste toenadering toont.”
„Kieschheid moeder. Vrouwen van haar slag dringen zich niet op.”
„Maar wat zou jij dan willen?”
„Ik zelf moeder kan niet meer naar haar toe gaan. Ze zou mij niet meer ontvangen. Als u nu eens voor mij den grooten stap wilde doen, moedertje. Schrijft u haar eens moedertje. Schrijft u haar eens.”