lees nog een stukje, ik hoor je stem zoo graag.” ,,’k Ben wat moe.”
„Nog één stukje. Lees de Italiaansche correspondentie. Die hoor ik zoo graag. En Adrienne was er ook dol op. Dat is zoo ’n geestige schrijver
Hij zocht naar de correspondentie, doch vond haar niet.
,,Ze staat er vandaag niet in!”
„Dat is jammer. Nou, mijn jongen, ga dan maar wat rusten. Je hebt ook zoo’n lange reis achter den rug. 't Is toch spijtig, dat je morgen al weer weggaat. Ik had gehoopt, dat je morgen den heelen dag bij mij zou gebleven zijn .... Wil ik misschien met je meegaan naar Amsterdam?”
„Neen moeder, ik ga even op en neer. Ik heb maar een oogenblik te zien in welke om^evin^ ze verkeert. Waar is ’t adres?”
„Stadhouderskade bij ’t Museum .... 't nummer staat in den brief.”
Hij nam den brief op van de porte-lettres en hield hem in zijn hand.
„Nacht moeder! zei hij, haar vluchtig op het voorhoofd kussend.
„Nacht Leo-lief, slaap wel.”
Zij was zoo blijde met die teederheid, dat zij er niet op lette, dat Leonard den brief mede nam.
Maar boven op zijn kamer, vouwde hij den brief open, las hem door. „Hoogwelgeboren Vrouwe. De treurige toestand van mijn goede tante dwingt mij, u op ’t laatste oogenblik nog een verlenging van mijn vacantie te vragen. Tante is zeer lijdend, heeft gestadige liefderijke verpleging noodig. Kunt u mij nog