43
pakken en naar het telegraaf-kantoor te Nijmegen te rijden. Maar hij was daartoe te onrustig, gaf zijn paard zachtjes de sporen, reed den weg naar Lent op. Zijn vos liep hem niet snel genoeg. In zijn ze-nuwachtigen angst, dat Adrienne heden niet zou komen, reed hij in vollen galop den weg langs, het paard met zijn karwats meer slaand, dan het gewillige dier verdiende. Hij hoopte door het beteugelen van het paard afleiding te zullen vinden. Maar de vos, goed afgereden tijdens zijn afwezigheid, luisterde dadelijk naar eiken teugeltrek, herkennend zijn meester aan diens licht gewicht, of door geheimzinniger dingen van het dierenverstand. Dat maakte hem boos. Hij hief zijn karwats op om het paard een striem te geven, om het woester te maken, maar de slag kwam al weder zachtjes neder.
,,Arme Dolly, jij kunt het toch niet helpen dat je baas gek is. Loop jij maar hoor, beste beest; je baas zal je niet slaan . . . .”
En hij klopte zijn paard met de platte hand op den warmen nek, wendde den teugel, reed in draf weder naar huis.
,,Is er een telegram gekomen?” vroeg hij den tuinman, die de dorre bladeren van de oprijlaan bijeen harkte.
,,Neen, mijnheer, maar er is net een brief besteld. Mevrouw heeft hem al.”
In zijn rijcostuum, gelaarsd en gespoord, liep hij naar boven.
,,Ik ben hier, Leo,” riep zijn moeder hem uit de zijverande toe.
Zij had het rinkelen van zijn sporen gehoord, ver-