weenend en wanhopig, toen zij haar kwam uitnoodigen, een partijtje croquet mede te komen spelen in den tuin.
Neen, zij kon het klotsen van de ballen en hamers niet meer hooren. Dat wekte bij haar te véél herinneringen.
Het nieuwe croquet-spel was reeds den volgenden dag balsturig door Leonard met een driftigen slag neergesmeten in den hoek van het tuinhuis en er werd niet meer naar omgezien.
Maar een paar dagen later had hij gelegenheid om haar voor ’t eerst eens goed op te nemen. Zij begoot weer de bloemen en hij zat onder het balcon op een roodgelakten, rieten stoel en rookte traag een sigaret. Opeens viel een gietertje, half gevuld met water, voor hem neer. Het water bespatte hem. Hij schrikte even, raapte het daarna dadelijk op, keek snel naar boven.
Zij had het bovenlichaam over de bebloemde balustrade heen gebogen, keek naar beneden om te zien, waar het gietertje was neergevallen en toen hij naar haar opzag, krinkelden wat blaadjes van een verbloeiende theeroos in de lucht en ’t was alsof zij hem met die bloemblaadjes bestrooide.
„O, pardon mijnheer, U bent toch niet bespat?” vroeg zij half verlegen.
,,In ’t geheel niet mevrouw.”
„Wilt u Dirkje het gietertje weer naar boven laten brengen?”....
Maar terwijl zij dit zeide, stootte zij in haar verwarring de afgesneden bloemen voor de vaasjes, die zij in een bundeltje op den buitensten rand van den bloemenbak had gelegd, met haar wijde mouw van