18
in het pension komen logeeren. De jonge man, hij kon vier-en-twintig jaar zijn, droeg den naam van een voornaam, Nederlandsch Hugenoten-geslacht en in zijn voorkomen, hij was niet lang, maar slank, had een ietwat gele gelaatstint, zwarte snor, zwart haar, bruine oogen, levendige, nervige bewegingen, was iets sterk zuidelijks.
Het jonge mensch sprak weinig, leed veel aan hoofdpijn en melancholie. Reeds den derden dag had de moeder aan Adrienne verteld, dat haar zoon in Delft gestudeerd had, zich had overwerkt, nu afleiding moest hebben, een geheelen cursus van de Polytechnische zou overslaan en zich in Den Haag en Scheveningen uitsluitend aan zijn pleizier en de sport zou wijden. Maar wat later kwam uit, dat het overwerken toch niet de eenige oorzaak van de hoofdpijnen, de melancholie en de behoefte aan verstrooiing van Leonard de Clermont was. Hij had in Delft een avontuur gehad met de dochter van zijn hospes. Het meisje had hem in ,,haar strikken verward” zeide de moeder en zij had, door den hospes een groote som gelds te geven, haar zoon kunnen „redden!”
Adrienne nam geen notitie van den geredden zoon. Zij was vol égards voor de moeder, bracht haar een enkele maal een ruikertje, vertelde haar zacht en door snikken onderbroken van het „vreeselijk noodlot,” dat op haar leven drukte. Zij was heel jong getrouwd met een man, die haar niet begreep, een ruwen koopman, die haar kapitaal had verspeeld en verspild door te leven boven zijn stand en zich met andere vrouwen af te geven. Ten laatste had hij haar zelfs mishandeld, de buren waren tusschenbeide gekomen en toen