i7
had alleen ’s avonds en ’s nachts willen leven, in opgedreven, roesachtige zenuwspanning, onder kunst-licht-schittering, die het valsche een glimp van waarachtigheid geeft. Maar nu, als een te hongerig nachtdier, dat een enkele maal op den dag naar prooi speurt, besloot ze zoo het noodig was, ook in hel daglicht te zoeken.
Zij had met een lieve stem en sentimenteel kwijnen in haar oogen aan de directrice van haar pension gevraagd of zij voor de bloemen op het balcon mocht zorgen. Zij was zoo dol op bloemen, vond het zoo heerlijk ze zachtjes te zien opbloeien, bloemen waren voor haar, die veel verdriet in haar leven had gehad, die zich o zoo eenzaam voelde, het eenige dat haar nog troostte.
En nu zag men haar dikwijls op het balcon met een coquet, langsnavelig gietertje de bloemen van de balustrade begieten, met haar fijne, blanke hand voorzichtig uitgebloeide bloemen en gelende blaadjes wiedend. Zij ging er van zelf toe over ook in de vaasjes in de conversatiekamer kleine ruikertjes te zetten en in het pension had een ongehuwde juffrouw van in de veertig, met harde, dorre trekken, maar zachte, lieve, droeve oogen, een van die vrouwen, die door het leven als bij vergissing overgeslagen zijn bij de verdeeling van het geluk, L.p.r al eens de ,,bloemenfee” genoemd. De naam had men goed gekozen gevonden en langzamerhand begon men in het pension over Adrienne te spreken als over „onze bloemenfee,” bijnaam die alleen vriendelijk bedoeld was, omdat men van haar hield.
Op een dag was een oude dame met haar zoon
DE GERAFFINEERDE
2