i6
gaan wonen, bekommerde zich er niet over dat zij, voor de duizend gulden, die zij door den verkoop van haar levensverzekeringpolis gered had, hoogstens een half jaar zoo zou kunnen blijven leven. Een half jaar was een lange tijd voor een mooie, jonge vrouw, die vrij was, geheel vrij en die wist wat zij wilde en waard was.
In het pension was een modern ingerichte conver-satiekamer. Hooggerugde stoelen, Liberty-kussens en veel kunstaardewerk. De kamer lag op de eerste verdieping, had een groot balcon aan de tuinzijde. Dit balcon, door een breede balustrade van cement-pilasters afgesloten, droeg op de balustrade een langen, breeden, groenen bak, waarin een keur van bloemen waren geplant, die nu tegen het voorjaar uitkwamen. Zij had dadelijk begrepen, dat dit balcon voor haar mooi, rijzig lichaam een passende lijst zou vormen om zich te exposeeren en in zich zelve had zij dadelijk, toen zij het zag, gedacht: „Dat is een geschikt presenteerblaadje voor mij.”
Zij hield niet van bloemen en niet van dieren. Ze hield eigenlijk van niets, kon zich aan niets hechten, werd gedreven door een gestadige onrust om te reizen en te trekken, voelde zich nergens thuis en toch overal op haar gemak, als zij maar weelde om zich heen zag. De pronkerige leeszalen van buiten-landsche hotels, het rumoerige klatergoud-achtige van bonte restauratiezalen in de electrische overbelichting; de luxe van eerste klas restauratiewagens van D-treinen; de nestachtige loges grillées van Parijsche klucht-speltheaters, dat waren voor haar tehuizen, waar zij voor een paar uur rust en tevredenheid vond. Zij