wekkend uit hun millieu gerukt. Daar was de breede eikenhouten kast, die met veel moeite door het raam naar binnen had kunnen gebracht worden. Zij stond nu in het voorkamertje, geperst tusschen den schoorsteenmantel en het raam, zwaar en log, ongewoon groot en het hoekgordijn van het achterraam bedekkend. Aan de andere zijde van den schoorsteenmantel stond een ouderwetsche secretaire van mahoniehout, ook veel te groot en te zwaar. Midden in het kamertje een ronde, mahoniehouten tafel, eens gemaakt als eettafel voor een ouderwetsch Hollandsch gezin van zes kinderen, man, vrouw en eene dienstbode of een gast. De achterkamer en de eetkamer stonden eveneens vol met zulke solide meubelen, zoodat Adrienne zich in hare woning altijd voorzichtig moest bewegen om zich niet te stooten .of een winkelhaak in haar kleed te scheuren. Haar man was aan die meubels gehecht geweest, vond ze degelijk, solide, heel wat anders dan de moderne gelijmde prullen. Zij was droefgeestig in die vernauwde woning geworden en daar zij als mooie vrouw geen oprechte vriendinnen vond, doch slechts min of meer valsche benijdsters, was zij vereenzaamd, gevoelde zich een opgesloten vogeltje. Haar man, eiken dag op de fabriek tot ’s middags zes uur, dan lang en geduldig etend, zware kost, ’s avonds na het dutje met de courant of het vakblad en vervolgens naar een vergadering of een vriendenclub in ’t café, merkte daar weinig van, tot zij hem begon te verwijten, dat hij haar verwaasloosde, er over sprak, dat zij jong was en wel eens wat w'ilde genieten.
Hij nam haar een enkele maal mede naar een voor-