92
„kaeckjes” moeten genaamd zijn. Wellicht dacht men aan deji„kaak” van de haring, die echter bij het kaken niet van den visch wordt gescheiden.
In 1416 werd te Hoorn het eerste „groote” haringnet gebreid. Van de vorm der vroegere, kleinere netten is weinig bekend.
In het begin der 15e eeuw raakte de haringvangst der Zeeuwen aan het kwijnen, wellicht omdat de Zeeuwen het voordeeliger vonden kapers te worden. De staatscommissie van 1854 meende het verval te moeten zoeken, in een gelijktijdige verlegging van den loop der groote haringscholen, die omstreeks deze tijden van de Deensche en Noorsche kusten naar de Engelsche en Schotsche zou getrokken zijn.
Het jaarlijksch „trekken” der haringen, het zich in reusachtige scholen begeven naar andere waterstreken, wordt tegenwoordig door veel dierkundigen voor een fabel verklaard. Van den aan vang der 15e eeuw zijn Holland en West-Friesland de hoofdzetel der haringvaart en kort na het gebruik van groote netten begon het reglementeeren van het visschersbedrijf, dat voortgeduurd heeft tot vóór ongeveer dertig jaren.
Graaf Jan, uit liet Beiersche huis, vaardigde in 1424 verbodsbepalingen uit tegen het kuipen van te kleine haringtonnen en het kaken van haring een of twee dagen na de vangst; hij schreef daarbij het merken der tonnen met „der stede brant” gebiedend voor. Onder de Beiersche graven is voor ’t eerst in de partijnamen Hoekschen en Kabeljauwschen een bewijs te vinden, dat de haringvangst reeds toen niet de eenige tak onzer visscherijen was.
In 1519 werd door Karei V een plakaat uitgegeven