Een droomer ter haringvangst

Titel
Een droomer ter haringvangst

Jaar
1894

Pagina's
276



85

„Dat zit ’m in de jongens, mijnheer. Als ze op ’t schip komen, verdienen ze dadelijk een aardigen duit. En als ze dan aan wal zijn, met een mooi keesjakkie aan en een mooie pijp in d’r mond en een horloge in d’r vessie en een stuk geld in den zak, dan steken ze mekaar de oogen uit en dan willen de anderen ook weg. Je kunt ze bij geen ander vak krijgen. En dan later, als ze het zelf inzien, dan is het te laat en dan móeten ze mee ...”

Hij had veel gesproken voor zijn doen en keek naar den horizont, die in het Zuid-Oosten lichter begon te worden met teer paarse strepen.

Herman ging naar beneden. De schipper lag wakker te kooi; maar Herman ziende, sprong hij op en hielp hem bij het uitkleeden.

Herman kroop dan in zijn kooi.

„Was je ook bang, schipper? Dacht je ook aan je vrouw en kinderen?”

„Bang was ik, mijnheer. Weet je wel, dat ik voor de heele bemanning verantwoordelijk ben. En ook voor mijn kantoor. Je bent gauwer weg dan je wel denkt, Cheffie. D’er zijn er meer in October-stormen gebleven, waar nooit iemand meer iets van gehoord heeft. Toen ik nog een vrijgezel was, mijnheer, had ik mijn draai er in als het goed stormde. Maar nu ben ik wijzer. Een schip is maar een schip en een menschje maar een menschje. Bang was ik bepaald niet — maar lachen zooals jij dee — dat is zondig, Cheffie. Slaap wel.”

„Goeden nacht,” zei Herman, die moe was en in slaap viel ondanks zijn slechte slaapplaats en den grond-waterstank.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.