76
Hoeveel geluiden gaan door de luchten, die wij niet hooren ? O, indien elke ster, wentelend door het ruim, zijn eigen geluid bezat, zooals zij haar eigen kleur heeft ? Waar is de mensch, die die symphonie ooit kende ? Is het de muziek, waar de góden naar luisteren, ’s avonds als het zonnespel geëindigd is ?
Mysterie — ik weet niet eens of gij wel zijt, mysterie ! Ik weet niet of ik voor u vreezen of naar u verlangen moet; mijn lichaam vreest, mijn ziel verlangt, en hoewel gij onzichtbaar zijt, zie ik u altijd. In de luchten, in de planeten en de zeeën — o. in deze dagen in de zee vooral. O, bewogen wateren, waar ik een ganschen dag in tuurde ! Ik zie de golven opkomen, naar hooger streven, de ruggen krommen en dan verzinken, elk van die millioenen golven is mij het symbool van een leven in opgang, schittering met de schuimkoppen als jubelende jeugd, breking en dood. Maar elke stervende golf is weer voedsel voor een nieuwere en die golven allen zijn bewogen en van leven doorleefd door invloeden, die wij ons al weder door woorden trachten te verklaren.
In den beginne was het woord — nooit heb ik het zoo begrepen als thans ; maar ik gevoel in mij een gevoel, een leven, een kracht, waarvoor mij de woorden ontbreken, wijl het het begin is van een nieuwer zijn, kiem van een nieuweren mensch, ander wezen, in deze eeuw nog niet volkomen ter aarde.
Het is het begin van wat duizende jaren wellicht zullen doen volgroeien j het is de nieuwe overgang, als eens van aap tot mensch, nu van mensch tot hooger wezen, die op de mensehen eens zal neerzien als op lagere soort.