Een droomer ter haringvangst

Titel
Een droomer ter haringvangst

Jaar
1894

Pagina's
276



62

„’k Wil maar liever boven blijven voor vandaag!” riep hij naar onderen. Een gelach ging beneden op.

De drie jongens waren plat op ’t middendek gaan zitten, rondom een grooten trog met erwtensoep. Zij hadden hun lepels krom gebogen, waardoor bij het naar den mond brengen der spijs, het storten voorkomen werd. Bruin, de scheepshond, vulde het groepje aan en had zich dicht tegen Gerrit aangeleund. En over den trog gebogen, aten de drie om het hardst, met den gezonden honger van scheepsjongens in de zeelucht.

„Als ’t weer zoo blijft, gaan wij van avond schieten, mijnheer,” zei Maarten, de afhouder.

„En dan hebben wij morgenavond al gebakken haring !” riep Gerrit.

„Zijn jelui graag op zee ?” vroeg Herman.

„Ik wel,” zei Maarten. „Mijn vader is ook matroos en mijn oudste broer ook.”

„En jij, Jan?”

„Het moet wel, mijnheer,” zei Jan met zijn tijnbe-sneden gezichtje ernstig. „Wij zijn thuis met z’n elven. En alleen mijn zuster verdient wat. Mijn moeder heeft er een groentehandeltje bij. Maar zij heeft maar twee manden met groenten en daarmee gaat ze langs de huizen. Anderen hebben een groote wagen vol en daar kan ze niet tegen op. Dat geeft dus niet veel. En ik verdien drie gulden en de volle kost heb je ook op ’t schip. Maar mijn kleeren kosten veel geld. Maarten verdient een rijksdaalder en Gerrit vijf gulden.”

„Ik heb ’t land aan de zee,” herhaalde Gerrit ongevraagd. „’kBen altijd zoo ziek.”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.