38
Daar kwam Cliap — hij droeg een oude stroohoed, een vaal jasje, een klein ros stoppelbaardje, en met zijn armen wijd danste hij rond op een hoop boeken, altijd zingend „Eune deune de flip-flap. Ik heet Chap, van de Eune deune de flip flap...”
Honoré de Balzac was een knap man, weergaasch knap, Eune deune de flip-flap, maar niet zoo knap als Chap.
„Chap, ga je weg, je verveelt. Ik zie je overal, dorre, droge, taaie, muffe, geestelooze, handige, knappe geleerde ...
„Onbenoembaar dom doktertje.”
„Eene deune de flip-flap, ik ben Chap, de knappe Chap...”
„Chap ga weg.”
„Ik ga niet weg, gij gaat niet weg, hij gaat niet weg.”
„Chap ga weg.”
„Ik ga niet weg — ik blijf — ik ben een nachtmerrie. Ik zit in alle tijdschriften, ik zit in alle bladen, ik ken Grieksch en Latijn, chemie en goedhartigheid.
„Eune deune de flip-flap, ik ben de knappe Chap...”
Eu hij draaide weer rond, met zijn oud stroohoedje, zijn beenen en armen wijd uit, een kinderpaljasje.
„Chap ga weg......wat doe je in de droomwereld .....”
„Ik ben Chap, de chemische Chap. Elk schrijver los ik op ; dan gaat hij in een helder reageerbuisje en ik houd hem tegen het licht en ik doe proeven ; ik begiet hem met zuren en zoeten, tot ie kleurt, tot ie verkleurt en dan breng ik mijn preparaat weg.