16
Op het dek van het schip zou hij het boek lezen gaan; in de groote zaal, die het vlak van ’t water en de koepel van de lucht vormen, daar zou hij rust en sterkte vinden om binnen te gaan in de wereld van den Italiaanschen fantast.
En hij botste voort in den trein, sluimerend, met vage gevoelens, moe van de haast van den laten namiddag.
Vlaardingen te middernacht lag als een oud stadje uit een tooneeldecoratief onder het blauwe zilver van een heldere maan. De huisjes, donker tegen elkaar met nog maar een enkel verlicht raam ; en ver rumoer van menschenstemmen, late visschers als vage gestalten en in de haven de schepen, nu zwaar van lichaam, de buiken naar beneden, met zachte smakjes gelikt door de klotsende, zuigende tongetjes der golven en licht het fijne opstel van masten en touwwerk, in de schemersfeer van den zilveren maanlichtavond. Herman voelde zich zacht-rustig, vol weeke, schoone droefenis, treurnis als hingen witte rozen welkend over den rand van een zwarte vaas.
En naast hem ging de oude heer, die hem naar een victuailes-magazijn bracht en brandewijn en cognac en sigaren kocht. Herman, onder de bekoring van den maannacht en het donkere schoone stadje, liet zich leiden, in zijn gedachten in andere landen, de dingen van 't oogenblik machinaal meedoende. In een klein kamertje van een hotel ging hij te bed en sliep in. Maar na een poos schrok hij wakker. Waarom? Waarom ? Hij wist het niet; maar dan, een angst kropte in hem op. Hij was bang, vreeselijk bang. Iets als een vermoeden van een groot onheil. Zou hij nog