document van een mijner vrienden luidde als volgt, afkomstig van het Office Palestinien de Genève:
‘7. Juni 1943. Auf unsre Anfrage in der Angelegenheit des für Sie beantragten Zertifikates erhielten wir aus Jeruzalem die telegrafische Mitteilung dasz unsre zuständige Instanzen in Palestina Sie für den Austausch registriert haben.’
Afgewezen, kort en bondig. In totaal hebben een twaalfhonderd Joden met inbegrip van hun gezin dit lot gedeeld.
Voor het avondeten een rede van opperrabbijn De Vries over het lot der Joden. Profetische, lange, rechte figuur, hoog voorhoofd, nobele gelaatstrekken, lange, witte baard, slanke handen, heldere stem. Vergelijking met de uittocht uit Egypte, God en Israel zijn onafscheidelijk, Joden mogen vergaan, Israel is eeuwig, het Oude Testament is onvergankelijk, men mag de Joden hun bezit af nemen, als zij het leven maar behouden, de Joden zijn geen geslagen honden, maar leeuwen. Rhetorisch en esthetisch, maar geen aanwijzing voor de levenshouding van de Joden voor nu en voor de toekomst, geen richtlijnen voor hun verhouding tot de maatschappij, waarin zij leven. In zoverre een teleurstelling.
zondag 18 juli Vernomen, dat de heer p., directeur van het Algemeen Handelsblad, van de Duitse autoriteiten een wenk heeft gekregen, dat hij beter deed niet ten behoeve van oud-redacteuren van het blad moeite te doen voor de lijst-Puttkammer. De heer p. heeft mij niet geantwoord op een brief die ik hem heb geschreven om mij in een kritiek stadium de behulpzame hand te bieden. Het is nog altijd duister op welke instigatie Fräulein Slottke zich met mijn zaak heeft ingelaten. Intussen groeit de overtuiging hier, dat de lijst-Puttkammer geen ander doel heeft dan door een voorspiegeling van permanente vrijstelling van ‘polizeilicher Arbeitseinsatz’ in Polen het ‘zwarte geld’ uit de Joden te persen. Dit geld bestaat uit diamant en goud; papieren geld heeft voor het doel geen waarde: papier is geen goud. Puttkammer is een employé van de Rotterdamse Bank, die als lokvogel dienst doet. Maar wij Joden grijpen ons aan iedere strohalm vast om aan de reis naar Polen te ontglippen. Wij zijn ervan overtuigd, dat, indien de oorlog nog lang duurt, wij allen in Polen zullen terechtkomen en weten ook dat geen enkele lijst daartegen als kruid kan dienen, wij allen trachten te rekken, in de hoop dat er eindelijk iets gebeuren zal, dat aan de deportaties definitief een eind maakt. Het handjevol Joden, dat hier nog vertoeft, gevoelt zich als de laatsten der Mohikanen. Zij vechten tot het uiterste, niet slechts om aan de onzekerheid van de bestemming te ontkomen, maar ook om ‘erbij’ te zijn als de zaak omzwaait. Vele vrouwen leven op de rand van haar zenuwkracht tengevolge
87