verkeerd. De familie had gedacht, hem en de andere leden voor transport te kunnen behoeden. Desondanks hangt hun het fatum boven het hoofd: zij lopen grote kans dinsdag de grote reis te moeten doen. De vrouw zegt verdrietig: ik zou best de reis alleen aan kunnen, maar met hem is het niet te doen. Ik zou niet weten, wat met hem te beginnen. De man zegt kinderlijk blijmoedig: och, het zal wel meevallen; men moet het maar nemen zo het valt. De dochter (die zelf gesperrt is) zegt: afschuwelijk, mijn broer, die hier kan blijven, wil per se met mijn ouders mee en hij is al niet helemaal normaal. De spanning is onverdragelijk. Wij hopen, dat het transport dinsdag niet doorgaat; maar dan komt een week van nieuwe spanning, en misschien nog één, en het eind van het lied is dat zij toch gaan. Ik zou willen vragen: Heer, maakt het kort. Voor jonge mensen is dit leven van spanning te verdragen, zij kunnen het aan, maar oude mensen gaan er aan te gronde. Hoe eerder de lijdensweg ten einde is, hoe beter misschien. Elke dag kust de vrouw haar man, kust de dochter haar vader vol tederheid, ter begroeting en ten afscheid. Elke dag strijkt de dochter met haar hand liefderijk over de grijze kruin van haar vader, strijkt zij de plooien glad in het gerimpelde gezicht van haar moeder.
De zuster volgt bezorgd de gangen van de broeder. Een aandoénlijk voorbeeld van een gelukkig gezin; een voorbeeldige wederzijdse hartelijkheid, een geestelijk deelgenootschap, een aangeboren aristocratisch levensgevoel. Dit gezin is gegrepen door de orkaan van het antisemitisme, staat op het punt te worden verstrooid. De schaduw van de hopeloosheid der toekomst ligt in de blikken van de moeder, die uiterlijk rustig zich voorbereidt voor haar onbekende bestemming.
Dagelijks is de ziekenbarak met zijn ongeveer tweehonderdvijftig bedden het terrein van familiereünies. Rondom de zieke, of de pseudo-zieke, verzamelen zich alle leden van het gezin, de vrouw en de kinderen. De vader zit met de ontwortelde kinderen op schoot hen te knuffelen, mannen en vrouwen zitten lijf aan lijf, hand in hand. Vrouwen zitten te schreien, geschokt door het zenuwslopende leven in de woonbarakken, of beangst door het vooruitzicht van het transport. Families zitten samen familieportretten te bekijken, soms het enige bezit, dat zij nog hebben kunnen meenemen, behalve wat lijfgoed, uit hun huis. Anderen zitten samen te avondmalen uit het pannetje met eten, dat de vrouw in haar eigen barak heeft toebereid en voor de man heeft meegebracht.
Verstandige vrouwen trachten met woorden van troost nerveuze of ongeduldige mannen tot bedaren te brengen. Een bonte markt van uitwisseling van menselijke tederheden - in ellende op de drempel van twee werelden, die van het vertrouwd, gevestigd milieu met zijn vaste waarden en die van de pauper in de eindeloze ruimte zonder bestemming of bescherming.
80