zekere bazigheid, die de verhouding tussen Duitse en Nederlandse Joden een permanente spanning geeft. Zij commanderen, schreeuwen, blaffen, snauwen, krijsen, intimideren vaak precies zoals de nationaal-socialist, zoals de Pruisische militair. Het zit hun in het bloed en daar zonder tieren zij blijkbaar niet, zijn zij niet gelukkig. Het euvel schuilt in hoofdzaak bij het ondergeschikte personeel, bij barakkenleiders, portiers, keukenbazen, bedrijfsleiders, mannen van wie de meesten voor het eerst in hun leven iets te zeggen hebben gekregen, deel nemen aan de ‘macht’ en daarvan een apert misbruik maken. De Nederlandse Joden, die het toch al zwaar genoeg te verantwoorden hebben, ‘lusten’ deze commandotoon, deze Schnauzerei, deze ‘dikdoenerij’ gedecideerd niet, zij haten ze en met hen de Duitse Joden. De Nederlandse Joden zijn ook zo lekker niet, er is onder hen ook veel uitschot, maar zij zijn het anders gewend. De Duitse Joden, gewend aan Tüchtigkeit, aan Gründlichkeit, kunnen het gebrek aan discipline, het tikje anarchie, het individualisme der Nederlandse Joden niet uitstaan. Zij ‘lusten’ hen deswege niet. Ook niet wegens hun nuchterheid, hun gebrek aan geestdrift voor de uitvoering van maatregelen van het gezag. Zij minachten hen en laten het openlijk blijken. Persoonlijke sympathieën en vriendschappen tussen Duitse en Nederlandse Joden buiten beschouwing gelaten, en die zijn er voldoende, is er een scherpe kloof in de gevoelens tussen de twee gemeenschappen. De Nederlanders zeggen: met pak en zak terug naar Moffrika; ze horen niet bij ons. Het is de grote vraag, in hoeverre de Nederlandse Joden zelf hun geboortegrond en woonplaats zullen terugzien. Voor de Duitse Joden is de toekomst zeker niet rooskleurig: een groot deel wil niet meer naar Duitsland terug, waar zij zulke bittere ervaringen hebben opgedaan en waaraan zij zulke wrede herinneringen hebben. Maar waar zij als statenlozen na de oorlog wel terecht zullen komen, dat kunnen zij voorlopig niet zien. Dit verlammende gevoel maakt hen moreel zo kwetsbaar en, misschien, overgevoelig.
vrijdag 4 juni In barak 3 zeven kleine meisjes ontluisd. Een Duitse Jood komt op onderzoek bij een der kampartsen, een Nederlander, op suiker. Hij legt doktersattesten over, waaruit zou blijken dat van acht tot tien procent suiker in zijn urine placht voor te komen. Het actuele onderzoek wijst uit: anderhalf percent. De arts deelt het de patient mee. Deze reageert: Das glaub ich nicht. De arts: Also lüge ich. De patient:
Das hab ich nicht sagen wollen. De arts: Das haben Sie aber indirekt gesagt, und das ist eine Unverschämtheit. De patient: Das habe ich so nicht gemeint. Sie kennen offenbar die Feinheiten der Deutschen Sprache nicht. De arts: Ich kenne aber sehr wohl den Unterschied zwischen eine Unverschämtheit und eine Höflichkeit. Bitte, gehe zu einem
29