VOLKSOPVOEDING EN ECONOMIE.
Wat bij de ontwikkeling van het hooger onderwijs opmerkelijk is, is dat de stadsarbeider daarin een voortdurend grooter plaats inneemt. Terwijl de arbeiders op de scholen van hooger onderwas in de vakken van nationale economie in 1927 nog slechts 38.2 percent vormden tegenover 14.6 boeren en 47.1 „anderen” — waarmede worden aangeduid degenen, die niet klasse-zuiver zijn — is deze verhouding in 1931: 63.7, 13.3 en 23 %. Alzoo: bijna een verdubbeling van de arbeiders, een geringe achteruitgang van de boeren, een halveering der „anderen”. Een soortgelijk beeld leveren de zoogenaamde technicums op: 1929: arbeiders 58.5, boeren 14, „anderen” 27.5 %. 1931: arbeiders 73.2 %, boeren 13.4, „anderen” 13.4 %. De bolsjewisten noemen dit „de verovering door de arbeidersklasse van de hooge school”, welke het verst is voortgeschreden in die onderwijsinstituten, welke studenten opleiden als industrieele specialisten.
De uitwerking van het onderwijs is in het openbare leven duidelijk waarneembaar. In de eerste plaats: de geheele Russische bevolking, van jong tot oud, leest. Geen Rus, dien men in den trein ontmoet, of hij heeft de jongste editie van zijn krant bij zich; wat bij een wandeling door een of ander stadspark treft, is, dat de meeste bezoekers de krant lezen. Er is onder het heele volk een wonderlijke leergierige belangstelling voor de krant, voor de gebeurtenissen van den dag. Zoowel de verscheidenheid van kranten als de geweldige oplagen wijzen er onloochenbaar op, dat Rusland uit zijn analfabetisme is bevrijd.
Bij ons verblijf in Rusland was de regeering juist bezig met een ingrijpende reorganisatie van het onderwijs over de geheele linie, een reorganisatie, die wordt aangeduid met het verbeeldingrijke woord: polytechnizatie. Deze poly-technizatie, die voor de lagere scholen reeds was ingevoerd, komt practisch gesproken hierop neer, dat de school, die reeds vóór de reorganisatie zeer nauw verbonden was met de practijk van het leven, vrijwel geheel in dienst wordt gesteld van de economie, dat wil in het gegeven geval zeggen: in dienst van het vijfjarenplan, en wat daarna komt. Aldus drukte onze zegsman zich inderdaad zelf uit.
Om te beginnen bij het hooger onderwijs: dit wordt volkomen gedecentraliseerd: de afzonderlijke faculteiten komen rechtstreeks onder de verschillende departementen van bestuur en worden rechtstreeks verbonden aan verschillende verwante industrieele ondernemingen, waar de studenten een bepaald deel van hun studietijd practischen arbeid zullen moeten verrichten. Het gevolg hiervan is, dat er feitelijk maar drie zelfstandige zuiver-wetenschappelijke faculteiten overblijven: de geologische, de wiskundige en de filosofische. Deze decentralisatie vloeit voort uit de onbegrensde behoefte aan kader en specialisten. Rusland heeft voor het oogenblik „geen behoefte aan menschen, die van veel iets afweten, doch aan menschen die practisch de handen uit de mouw kunnen steken”, is de verkondigde stelling.
De tweede belangrijke reorganisatie is de gedeeltelijke samensmelting van het lager onderwijs met het middelbaar onderwijs. De middelbare scholen gaven tot nog toe theoretisch onderwijs en verwaarloosden schier het practisch onderwijs. De middelbare scholen zijn nu in tweeën gedeeld: het eerste deel is bij de grondschool gehecht, het tweede deel is in een technicum veranderd, dat een studietijd kent van twee of drie jaren. De stad kent thans de verplichte grondschool voor kinderen van acht tot vijftien jaar; het platteland, dat totnogtoe een lagere school van vier studiejaren kende, verwerft dit jaar eveneens de zevenjarige grondschool. Rusland krijgt aldus een eenheidsschool, welke alle kinderen omspant. Vóór het achtste jaar krijgen de kinderen onderricht op kleuterscholen, waar zij lezen, schrijven en eenvoudig rekenen leeren. In de stad
68