14. Angeklaadt. Angeklaadt geit ous.
Aangekleed gaat uit. Ironisch, voor iemand, die in zijn beste spullen gekleed uitgaat, maar het werk laat liggen.
15. ,Angelegen.
(Klemtoon op an). Ironisch: (Er ligt niets) aan gelegen.
16. Angewösen. Mir nit angewösen.
Mij niet aangewezen.
Het moge mij niet toegewezen worden; speciaal bij het spreken over een lichamelijk gebrek of een ziekte.
Angewösen (spr. uit angewozzen) van D. angewiesen. In het Jiddisch met sterk part. perf. evenals bijv. kriegen - gekroggen, anzinden -anzonden.
17. ,Areilem. ,Areilem sol man in ru lösen. Variant: Los ,reilem in ru. Niet-joden moet men met rust laten. Bet: Teneinde geen onnodige weerstand op te roepen, doet men er goed aan, niet-joden niet te prikkelen. ,Areilem (,reilem. H. ,areliem = onbesnedenen, Vulgo: niet-joden Schprichw. S.E.V. 8.
18. Aschkenas. ,n Ssuschtand in Aschkenas.
,n Toestand in Aschkenaz. Het spreekwoord bevat een reminiscentie aan de toestand, waarin de Joden ook in vroegere eeuwen in Duitsland verkeerden, en die tot voortdurende emigratie ook naar Nederland leidde. Aschkenas = Duitsland. Vgl. voor de Hebreeuwse naam van Duitsland, S. Krauss: Die Hebräischen Benennungen der modernen Völker, 1935, 9. Secundaire variant: ,n Zuschtand in Marokke. Zie Mendels: De J. Gemeente in Groningen 2e druk, blz. 33. met verklaring aldaar. V.P. 84.
19. Aschmedaj. Laaf nooch der aschmedaj.
Loop naar de duivel. Vgl. ,n aschmedaj van een jongen; er is nooch der aschmedaj. Aschmodaj is de koning der Scheidiem (boze geesten). Voor Legenden over A. en koning Salomo zie Gitin. 68a en b. Blau 11 enz. Jiddische versie in prosa: Maasse vun Schloume Hamelech.
31