Als de doden dansen, wie moet de comedianten (muzikanten) betalen. Var. twee doden. Gebruikt, als men zich uitgaven veroorlooft, en niet weet of men geld zal hebben om ze te betalen. Vgl. Gl. v. H. 147, waar blijkt, dat op Joodse bruiloften het christelijk gebruik van de doden-dans (zie o.m. Huizinga: Herfsttij 1921-2, 242 en v.) was ingeslopen. Glückel schrijft: ״Wie nun die chaschuwiem (notabelen) hoben fun die komfekten und friechten gegessen gam woul fun jeinous getrunken hot man den Tisch losen ap nemen un hinaus geton, sou senen welche var stelt = (verkleed) hinein gekumen un sich presentiert gor schein un aller hand possen gemacht, die zu einer ergetzlichkeit gedient hoben zu lest hoben die var stelte ein toutentanz gemacht, ist sehr rar gewezen.” Hieruit blijkt, dat de ״leitsiem” = comedianten (muzikanten), tevens tenslotte de rol van meissiem (= doden) vervulden. Misschien hebben we hier de achtergrond van het spreekwoord te zoeken. Leitsiem: enkv. H. leets = spotter, comediant, betaald grappenmaker op bruiloften enz. V.P. 205. — Schprichworte. S.E.V. 3. Wen swaai mysim tansen, weer besaalt de lijtsen. - Tendlau. 862. geeft alleen de tweede helft van het spreekwoord. Nascher. 76. Var. Wenn zwei Messim tanzen, wer soll da einwerfen (schenken). - J.J.V. 1925, 464/144. Wenn zwaa Messim tanzen, wer warft ei. - Bernst 171. Wen zwej mejssim gehen tanzen, wer warft in ״schabboss” (oder Zimbel) arein (met verklaring, die niet bevredigt).
643. Melooche. Melooche is brooche.
Werk is zegen. Vgl. Sich regen bringt Segen. Vgl. Bernst. 162. Ironisch. Di m’luchu hot lib zü machen b’ruchu. Typerend voor begrips-verschuiving, zie aldaar. Melooche zie 257.
644. Melooche. Viel melooche, wenig brooche.
Veel werk, weinig geluk. Vergelijk. Twaalf ambachten en dertien ongelukken. Tendlau. 609. - Nascher. 14. en 80. E sach meloches un wenig Brochess. - M.J.V. 22 Jg. pag. 14. No. 102. E ssach meloches ün wenig b’roches. - Bernst. 161. In a ssach (= veel) meluchojss senen wenig brujchojss.
645. Melooches. Schtei melooches bejad echod.
Twee dingen met één hand. Bijv. iemand, die de hoed oplicht en met
157