Jiddisch de betekenis gekregen van huichelaar, iemand, die alle kanten uitkan. De samenhang met menig (m.h.d. manec, manie, menie) lijkt het meest waarschijnlijk). Meedsche D. Mädchen. Minnisch. Hiervoor Ostjidd.: Parwe.
626. Meedsche. E mieses meedsche gibt zehn (of zähn) voraus.
Bet: Een lelijk meisje is toeschietelijk. Zähn = tanden of zehn = 10? In het laatste geval misschien voorschot op de bruidschat? Vgl. Tendlau. 914. E’ner miesen Maad darf mer kaan Kuss gebe’. - Bernst.
153. A. miusser Mojd tur men kejn küsch nit geben. - M.J.V. 1899, blz. 26. - Einer misen mad sol man kein kuss geben. Wellicht is het woord zähn corrupt overgeleverd.
627. Meedsche. E meedsche, e seidenes feedsche.
Een meisje, een zijden draadje.
Bet: Een meisje moet voorzichtig zijn met haar reputatie. Er wordt zo gauw iets verkeerd uitgelegd.
Feedsche D. Fädchen = draadje.
628. Meedsche. Marbee meedsche, marbee kiss. Var. marbee schtoss. Veel meisjes, veel kussen. Var. veel dwaasheid. Parodie op de uitspraak van R. Gamli-el ben R. Jehuda, Awot II, 8 Veel vlees, veel wormen enz. Kiss D. Küsse. Schtoss H. schtut = dwaasheid, grap.
629. Meedsche. Schein meedsche komt nooch.
Mooi meisje komt achteraan. Cf. Onder in de zak vindt men de rekening.
630. Meer. Was is der meer.
Wat is er aan de hand. Duits (Mär(e) = tijding. Der = oude Genitief-vorm. Amsterdams verbasterd: Wat is er meer. V.P. 46. Was is de meer? niks is de meer, der meer. - M.J.V. 1899, blz. 44, no. 35. Was is damär. - Zie: Gl.v.H. 180 enz.
631. Megille. Der schteit aach in die megille.
Die staat ook in de rol (van Esther). Bedoeling: Hij is doodarm. Zin-speling op Dalfon, één van Hamans zonen. Dalfon - met zinspeling op Dal == arm. V.P. 204. Hij staat in de Megille. - V.P. 111. Et. van
154