ontwikkeld. Vgl. Het is een sof = hij is er slecht aan toe (financiëel of anderszins). Een sof innemen = er ellendig aan toe zijn. Ook van kleding bijv. De japon zit een sof = zit slecht. Zie voor deze betekenis no. 263. In het Nederlands overgegaan in de betekenis: tegenvaller, strop. Zie Van Dale en Stoett sub ״sof”.
Achiele H. achiela = eten. Hiervan: Jidd. achelen, in de vorm ״hachelen” overgegaan in de Nederl. volkstaal. Tof H. tow = goed. Overgegaan in de Nederl. volkstaal. Zie Van Dale. Schofel H. schaf el = laag, bescheiden, gemeen. In het Nederlands overgegaan in de vorm sjofel met de betekenis: kaal, armoedig.
615. Massematten. E portegiese massematten.
Een Portugese handel. Bet: ,n Handelstransactie van geringe betekenis waarbij de indruk van iets veel groters gewekt wordt. V.P. 196.
616. Matones. Mit aan anders matones schpoor ich die maane.
Met de giften van een ander spaar ik de mijne.
Gezegd van iemand, die anderen tot weldadigheid aanspoort, maar zelf de hand op de zak houdt.
Matones zie no. 107. Schporen D. sparen.
617. Matze. Der esst matze uf ,êrew-peissech.
Die eet matse op de dag voor het paasfeest. Bet: Die doet iets wat streng verboden is, gewoonlijk van iemand, die voor het huwelijk geslachtelijke gemeenschap heeft. Matse zie 618. ,Êrew-Peisach
H. ,erew-pesach = dag voor het paasfeest.
Bron: Jerusch. Pes 10 : 1. האוכל מצה בערב פסח כבא על ארוסתו בבית חמיו לוקה
618. Matze. Er schteit mitten in der matze.
Hij staat midden in de matze. Hij heeft het ontzaglijk druk (dan wel: doet alsof). Ziet op de spoed, waarmee de matsot gebakken moeten worden om te voorkomen, dat zij rijzen. Matse H. matsa = ongezuurd brood. V.P. 197. T. 194. Steckstu in ,m Mazzeteig? Matse in de Ned. volkstaal overgegaan, zie Van Dale. Midden in de matses staan.
619. Matzetaag. Wen er am matzetaag schteit, hot er aach zeit.
Als hij aan het matzedeeg staat, heeft hij ook nog tijd. Bet: Hij heeft
151