440. Kei wer. Er wert sisch in s’n keiwer umdreien.
Hij zal zieh in zijn graf omdraaien. Van iets, dat de overledene groot verdriet berokkend zou hebben. J.J.V. 1923, blz. 365. Keiwer H. kewer = graf.
441. Kelóle. Polnische kelole. Präger kelole.
Poolse (Praagse) verwensing. Dubbelzinnige verwensing in de vorm van een schijnbare zegewens. Bijv. Kaan brout - gebrech solst du hobben. Vgl. ook: Spaanse kelole. Een vloek of verwensing, die slechts risico voor de ander met zich brengt. Bijv. bei daan gesond.
Kelole H. kelala = vloek. Hiervan het Jidd. werkwoord kelaljenen = vervloeken. V.P. 249 Foutief: ,n pregers qeloloh.
442. Kennen. Wie kent man e ben odem? Bekiesse, bekousse, bekaasse. Hoe kent men de mens? Aan zijn buidel, zijn beker en zijn boosheid. Bet: Men leert de mens kennen, als het om geld gaat, als hij gedronken heeft en als hij boos is. Bron: Eruwin 65b. Ben odem H. ben adam = mens (lett. mensenzoon). Kies H. kies — buidel Kous H. kos = beker. Kaas H. ka’as = boosheid.
443. Kepf. Sou viel kepf, sou viel sinnen.
Zo veel hoofden, zo veel zinnen. Voorrede Sche-eiries Jisroeil van Menachem (Man.) Amelander. Bernst. 228. Wi fil kep, asoj fil dejojss (= meningen).
444. Keppelschen. Er is sou dom nit, wie im s’n keppelschen schteit.
Hij is niet zo dom als hem zijn kapje staat. Bet : Hij is niet zo dom als hij er uitziet. Keppelchen met dubbel diminutief-suffix van D. Kappe. S.E.V. Vods a Kapore. Zie Stoet s.v. gek.
445. Kerzenmacher. Sie glimt wie e kerzenmachers nescht.
Ze ziet er blozend uit. Nescht? Vgl. De blinde Weerelt. Jan Mens. ,t Glimt als een kaarsemakers gat in de maneschijn.
446. Kessobbe. Das schteit nit in saan kessobbe.
Dat staat niet in zijn huwelijkscontract. Bet: Het huwelijk brengt
117