Door deze veelzijdige achtergrond kende hij ook allerlei plaatselijke ver-schillen, zoals bijvoorbeeld van het onderstaande poerimversje, dat hij van zijn vader als volgt hoorde:
Gut Purem, gut Purem, mein liebe leit Waasst ihr woul was Purem beteit Purem beteit e guter sinn Too was in mein Saeckel erin
[Een goed poerimfeest toegewenst, mijn lieve mensen Maar weet u wel wat Poerim betekent?
Poerim betekent goede zin Doe daarom iets in mijn buidel]
Terwijl in de versie van zijn moeder de laatste twee regels luidden:
Purem beteit kuchen un geit Wer is daruf nit gestellt?
[Poerim betekent koek en geld Wie is daarop niet gesteld?]
Naar de verschillende Jiddische dialecten is en wordt nog steeds veel studie verricht. Beem somt in dit boek een groot aantal studies op, maar inmiddels kan die opsomming wel verdubbeld worden: zozeer zijn belangstelling en wetenschappelijke studie toegenomen.
Illustratief voor het begrip van het bestaan van verschillende dialecten van de Jiddische taal zijn termen die het Jiddisch per gebied specifiek maakten. Een treffend voorbeeld hiervan is het woord voor het speciaal voor sabbat gebakken brood. In Nederland heet dat ‘challe’ (bij veel ook niet-joodse bakkers nog gebakken en bekend als een ‘gaP), terwijl men het in Duitsland en de Elzas ook of zelfs uitsluitend ‘barches’ noemt (zie 84 en 85).
Het chanoeka-tolletje, de ‘dreidl stond in de meeste Nederlandse killes als ‘trenderV bekend. In shul} de synagoge, werd in Nederland ‘geoord3 (van het Latijnse orare = bidden) en niet ‘gedawwend’ (van het Middel-Hoog-Duitse doenen = een deuntje zingen).
viii