54 Woordenlijst
meier, meiertje
meimus
mekajem
melogem
meloochem
meloochemen
memme
memmele
mene tekel
menora
mesjoche, mesjoege,
mesjokke, mesokke
mesjoggaas
mesjogge
mesomme
messias
mezomme
mien
mienen
mieniker
mies
miesgasser, miesjgasser
miezig zich miezig maken aan ( jidd. meie = 100; in de Nederlandse volkstaal: briefje van honderd, (jidd. barg. = dood, hiervan: meimussen = vermoorden.
< jidd. een pak slaag; in het Jidd. ook 'n mekajem = een hele boel. barg. een klap, een pak slaag.
zie meloochem.
< jidd. barg. werk. alleen barg. coïre.
< jidd. moeder.
< jidd. tante.
< aram. geteld, gewogen; zie Daniël 5 : 25.
< hebr. lamp, luchter; de Tempel van Jeruzalem had een gouden menora met zeven armen.
vervormingen van mesjogge z.a. ( jidd. dwaasheid, overdrijving. ( jidd. dwaas, krankzinnig, zie mezomme.
( gr. ( hebr. masjieach, gezalfde, later de Verlosser.
< jidd. geld.
(jidd. huichelaar, gluiper; barg. idem.
< jidd. treiteren, van mien. alleen barg. = mien z.a.
( jidd. lelijk, lastig; miesmacher, zie pag. 22,23.
(jidd. mischtchazzer; letterlijk: varken dat zich in de mest wentelt; samengesteld uit mischt = mest en chazzer = varken; dus een viezerik; door associatie aan ״mies"z.a. heeft het in Nederlandse omgeving de beteke-nis aangenomen: lelijk mens, lelijke vrouw. (jidd. hd müssig mhd. müezec, oorspron-kelijk = vrij, zonder werk; met associatie aan mies z.a. kreeg het de betekenis: zijn vingers branden aan, zich schuldig maken aan; zo ook in het barg.