50 Woordenlijst
jatmoos
jatmozen, jatmouzen jatschore
jatten jeiles jid
jiddisch
joed
joet joeter joetje jofel
jofen, joven joppe jouker jubeljaar
juutje
( jidd, handgeld; barg. ook dief, zwende-laar; zie pag. 17.
alleen in het barg. kleine diefstallen plegen.
< jidd. van jatten en schore z.a. = gestolen goed.
alleen barg. stelen, gevormd van jidd. jad.
< jidd. jeile(s); jeiles maken = schreeuwen. ( jidd. ( mhd. jüde, Jood.
a. Joods in het algemeen; b. als substantief = de Jidd. taal.
< jidd. tien, tiende letter van het hebr. alfabet.
barg. zie joed.
barg. tien stuivers zie joed.
tien gulden zie joed.
< jidd. jofe, mooi, fijn, leuk, plezierig, verbasterd uit jofe; zie jofel.
barg. in orde; verbasterd uit jofe?
< jidd. duur.
< hebr. jobel = ramshoorn; het vijftigste jaar was in het oude Israël het jaar van vrijlating waarin ieder zijn landbezit terug-kreeg, schulden vervielen enz. Het werd in-geleid met het blazen op de ramshoorn of bazuin; zie Lev. 25 :10-13; Voor de be-tekenis van het woord jobel ook Ex. 19:13. barg. zie joetje
in de betekenis; geheim verband, intrige ( hebr. kabbala, via Frans cabale; zie ook Kluge Et. W. s. v. Kabale.
< ar. deel van de synagogale liturgie; het wordt door de gazzan gereciteerd of ge-zongen; kaddisj zeggen geschiedt speciaal ook door particulieren ter nagedachtenis van overleden bloedverwanten; ook wel gebezigd voor de zoon op wie deze ver-plichting tot ״kaddisj zeggen" rust.
< jidd. boer, dorpeling, lomperd.
Kabaal kaddisj
kaffer