zien. Oom werd rood, tante geel, Moe dee moeite om niet te lachen, Saar zat te plukken an ’t tafelkleed. — Tobie is in z’n pink fatsoen* delijker dan jij in je heele lichaam, kwajongen, schreeuwde oom. Dat zit nog, zei ik. Wat zit nog? zegt vader en slaat met z’n vuist op de tafel dat ’n kommetje koffie over 't tafelkleed viel, 't goeie tafelkleed. Maak je nou niet zoo driftig, zegt moeder, Maar ?t tafelkleed dee de deur dicht. Ruk naar je kamer, kwajongen, zegt vader woedend. Toen ik óók woedend. Wat bliksem, moest ik me als 'n kind laten behandelen! Nee, zeg ik: die tijd is voorbij, ik ben geen kind meer! ’k Zou me liever in n hoekie zetten! — Een kind! Een kind! Je ben nog minder dan ’n aap, je ben '11 idioot, je mot onder curateele! Au rozen! Au rozen! Dat doet geen verstandig mensch! Au rozen! Au rozen! Ga naar je kamer! — Jullie bent allemaal te stom, te stóm! Al wou ’k bij zoo’n roos de gekste dingen zeggen, dan raakt ’t je geen zlér! Nou weet je ’t! — Daar gaat je roos! schreeuwt vader — daar gaat-ie kwajongen! Yerbeel je de gemeenheid om ’n roos in ’t vuur te smijten! Da’s toch ’t toppunt van wreedheid, niet ? — D’r uit! Naar je kamer! Zal je gehoorzamen! D’r uit! D’r uit! Toen werd ik bang dat-ie een beroerte zou krijgen, ben ik vóór gaan zitten. Hij me na een paar minuten achterna. Waar is je huissleutel?, zegt-ie. Hier, zeg ik kalm, Geef op! Asjeblief zeg ik bedaard. Zoo zegt-ie: nou is je leventje uit, versta je! Ja, zeg ik kalm. Vanavond blijf je op kantoor, zegt-ie — d’r ligt in mijn lessenaar een circulaire, die kun je adresseeren an . .. an .. . Jawel, zeg ik. We zullen jou lééren, meneer, we zullen jou de baas laten spelen, we zullen jou.... Hè-je me verstaan? — Jawel. Nou. Toen ben ik rustig, ’n kwartier later uitgegaan”....
„En?” — „Nou. .. èn!” — „Hè-je ze heelemaal geen bericht gezonden?” — „Nee.” — „Dat zou ’k maar wél gedaan hebben!” „’k Heb heel gerust in het Toevluchtsoord geslapen.” — „Heb je vandaag ook niks laten weten?” — „Nee, geen woord. Welk hotel moest ik opgeven?” — „Jongen, jongen, wat zullen ze ongerust zijn!” — „Kan me niks schelen!” — „Ze denken misschien wel dat je je verdronken heb of zoo iets.” — „Goed. Best!” — „Je heb kans dat je gesignaleerd wordt.” — ’k Zal 111e baard laten staan” lachte hij.
„Onzin! Je moet als je zoo iets doet, ’t niet als 'n grappiebeschouwen.”
„’k Heb ’r genoeg van! Ze hebben 111e lang genoeg gesard.