Kamertjeszonde

Auteur
Herman Heijermans

Geschreven onder pseudoniem
Koos Habbema

Titel
Kamertjeszonde

Jaar
1898

Druk
1899

Overig
2ed

Pagina's
439



„Ja moeder.”

En van stem veranderend, gebaart ze precies als Frits Bouwmeester in een draak. Ze strekt de vijf vingers in 'n theatrale houding vooruit, zegt heftig.... „De vier gebroeders Salwiati werden op het slagweld.... onder de pooden der baarden ver-trabbeld .... Alles verloren, mijn God, alles verloren!... . Mijn arm geld, mijn arm gelletje, mijn arm gelletje!”

Ik lach net zoo onbedaarlijk als de anderen. Onbewust doet ’t kind ’t zoo in-komisch, dat de tranen uit m’n oogen loopen. Maar dan krijg ik opeens ’t juiste gezicht op de kamer, de blauw-vale rookwalmen, de glazen met bier, ouwe klare en brandewijn, op het bleek komediantenkind met de zwaar gekringde oogen en vraag of kwart over twee geen bedtijd voor ’t meisje is.

„Eerst nog Ellenberger, Stien!”, lacht Duif en slobbert haar glaasje brandewijn in éen slok leeg. Het kind vouwt de handen en zegt: „O mijn God, gij zult een arme zondige moeder niet verstooten met haar arme bloedjes van kinderen! Die zijn onschuldig! Die zijn onschuldig!”

„Wil je nog ’n glaasie bier, Stien?”

„Nee dank-u. De paling draait me al zoo voor me hart. Al dat vèt

„Neem dan ’n slokkie brandewijn,” zegt Guus.

„Geef dat kind nou geen brandewijn.”

„Nóu éen slokkie.”

Stien proeft van ’t glas, raakt aan ’t hoesten.

„Kom, nou naar je bed!”

„Dag moe, dag Guus, dag Dirrek, dag meneer, dag meneer.”

„Niet op mijn plekkie gaan leggen, hoor?” snauwt mama Duif na.

„Ja moe,” antwoordt het kind zacht-gedwee.

„Geef    mijn nou nog ’n brandewijntje met véél    suiker,”    zegt

Duif dan    weer lodderig. En het gesprek drenst.

„Wil jij nog bier?” — „D’r is geen bier meer. Haast je maar niet.” — „Ouwe klare?” — „Ja, geef mij ’n glaassie.” — „Stién ziet ’r niks goed uit.” — „Meissies in de groei. Dat hebbie altijd. Toen ik zou oud was, was ik zoo mager as ’n talhout.” — „Je mag wel op d'r passen.” — „Ach, lui niet. Laat d’r vader d’r wat meer geven,” zegt Duif bot. „Van middag zat-ie bij Mast te vreten met ’n halve flesch wijn. Meneer mot nóódig wijn suipen! God zal    ’m lazere! Stien gaat naar ’m toe en toen    geeft-ie    ’r    ’n

kwartje!    Nou vraag ik je! ’t Is toch goddoome sijn    kind! Ben    ik


Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.