XII
herstel. Onmiddellijk maakten dan ook velen hunner gebruik van het verlof, door den machtigen Cyrus gegeven, om weder naar het land der vaderen terug te keeren, Jeruzalem uit zijn puinhoopen op te richten en den heiligen tempel te herbouwen. Na een langen, somberen nacht was dus eindelijk een schoone dageraad aangebroken. Maar weldra betrok weder Juda's hemel, het heerlijk ochtendrood werd verduisterd door zwarte wolken, zoodat de gulden stralen van de vrijheidszon hunne verkwikkende warmte niet konden verspreiden. De jeugdige kolonie, ontmoedigd door de moeielijkheden, die hare haters haar in den weg legden, en door de vuige lastertaal, bij het Perzische hof tegen haar ingébracht, wanhoopte aan hare toekomst: de Joodsche geest verflauwde, de ijver en bezieling, aanvankelijk aan den dag gelegd, veranderde in lauwheid en onverschilligheid. Al verrees ook te Jeruzalem een nieuw heiligdom, toch vervreemdde het kroost van Jakob al meer van zijn God, daar het onbekend bleef met zijne veredelende wetten en voorschriften. Het godsdienstig gevoel verslapte, de innerlijke verzwakking nam gaandeweg toe, het Jodendom gaf bijna geen levensteekenen meer, totdat de juiste en doeltreffende geneesmiddelen aangebracht werden door twee mannen, wier namen ten eeuwigen dage met gulden letteren in Israels gedenkschriften ingegrift blijven. Het zijn de schriftgeleerde Ezra en de landvoogd Nechemja, twee edele en grootsche figuren uit het laatste tijdvak der Bijbelsche geschiedenis. Deze beide onsterfelijke mannen herstelden niet alleen het wankelend gebouw des Joden-doras, maar maakten ook zijn grondslagen hecht en sterk, duurzaam en onvernietigbaar. Behartigde Neche?nja hoofdzakelijk de staatkundige en stoffelijke belangen zijner broederen, Ezra arbeidde uitsluitend voor hun geestelijk welzijn door de verbreiding van de kennis der heilige Leer, de opwekking tot deugd en godsdienstzin. Zij hieven het Jodendom op uit zijn treurenden en kwijnenden toestand en strooiden de zaden, die ook na hun dood schoone