66 Tentoonstellings-Nocturne.
den, slierden de takjes met knorge cadans over den bodem, als windstooten en buldring rustten een wijle.
En diep in de groene dalen, waar de avondschemer naar het krimpend zonviolet starde, krasten de kreten van meeuwen en kraaien.
Op het tentoonstellingsterrein met z’n wimpel-gespicht en vlaggen-geklepper was een cementen bak, een bak twee meter van middellijn.
Die bak was de reclame eener cementfabriek, een
ronde bak, voor regen of faecaliën.
Daarin lei een zeehond.
Als een attractie werd-ie geëxposeerd.
Ze hadden een schuin plankier in de bak gelegd,
waarop-ie kon glijden als ’t cement ’m verveelde en als-ie drinken wou kon-ie slurpen uit een roodaarden pan, een kleine roodaarden pan met zéé-water.
’s Morgens om acht kwam de man die ’m oppaste, smeet twee emmers water over z’n lichaam, niét over z’n kop.
Als ’r water over z’n kop gesmeten werd had de exposant gezeid, kreeg de zeehond zeere oogen.
En ’n zeehond met zeere oogen is geen appetijt-lijk gezicht.
’s Middags om een uur kwam de man nog eens met de twee emmers en zoo nog wel eens tegen den avond.
Telkens het lijf nat geworpen en de kop dróóg.
Twéémaal per dag kreeg de zeehond’n portie dooie