Tentoonstellings-Nocturne. 65
zwaaiende knotsen be-klonken het krullende pantser dat vonken op-spetten en klinkklank van aambeeld-echoën het aanval-rumoer overketste.
Daar waren lijven getrapt en gesmeten, wee-jamm-rend in het gedwerrel van stof.
Eén, grijsaard, met sleependen baard en haren als trossen, hield nog z’n spierige hand af-werend gestrekt. Maar de borst van het tuimlende ros dompte, brijzlend den arm, en het bloed, wonderlijk stuivend als meibloesemgevlucht in den wind, spoot verdwaasd, wit en aarzlend, gegrepen door het gekolk en gewar-rel omlaag.
Dan vérder aanrennend uit d’horizon-donkerte, snelden vaste geleedren, krijgers met zwaneveer-glans in het staalgrauw der haren, de gemzevacht wap-prend op windebeweeg, de naakte armen beschuimd, de bekken verwrongen in haat.
Op ’t gestuif van hun snuivende rossen, zwaar den rotsgrond behaamrend, als in nadreun van donderslag joegen ze voort, paardeborst naast paardeborst, maan in maan verward en de strijdkreten gonsden paars-zwart van dreiging, donker van joeling, zwellend tot gesmoorde vloeken en zuchten bij de knarsende botsing die paarden en ruiters dee klompen en klitten...
De kust stond in trotsch, koel-bewust verweer.
Hoog grijsden de duinen, bergen en dalen, en ’t geluid van den strijd, de naklinking van botsing en slag stierf in de mulle gevaarten.
Zong alleen het helmen-gewir, bogen onrustig de helm-biezen, schudden de krekelkopjes driftig de hoof-
SCH ETSEN VIII. 5