Ik zeg dit b o u t. Bout, omdat we met gemoeds-analyse waarschijnlijk nimmer de perkjes van ons eigen gemoed verlaten, andermans gemoed te dikwerf vlie-gen-papier-kleevrig van aspect schijnt, bóut, omdat ’t eene gemoed dat ik dan tóch analyseeren ga grilliglijk varieert, satert als we wijs doen, geeuwt als we grut-terig-vroolijk zijn, hoonlacht en schuddebuikt als sen-timenteelig verdriet onze kaken beslobbert.
Ja, ’t zee-gemoed — Gemoed I — is ’n ding waaran je je beste speurders-, vorschers-, waarnemers-, opmer-kers-, ontleders-talenten reddeloos verspilt.
Te spreken van gemoedstoestand bij zeeobservatie is al daarom minder pluis, omdat ’t zee-gemoed door z’n verwarringen, psychische wormstekigheden, driften en abnorme kalmten, van zelf een geweldige toestand is, men bijgevolg door ’t onoordeelkundig praten over gemoedstoestand tot evenwichtsverstoring bij ’n dociel lezer aanleiding geeft.
Aan het zee-gemoed heb je geen houvast.
De zomersche klanten, met verdacht-bruine kleuren,