38 Wat in de eiersaus zat...
„Ja meneer!”
„Wat zal je zeggen ?”
„Hoe die groene dingen hieten die in saus gaan../ „...Bij visch!”
„Ja meneer!”.
„En die zurig smaken” ...
„Zuur?”
„Ja. — Haast je wat!”
Ik schreef, luistrend naar de deurgeluiden.
Knap. *n Engel van ’n meid.
In twee minuten was ze terug, lachte wijs. „Kompelement van mevrouw en dat ’k most zeggen dat meneer meer verstand het van schrijverij as van
de keuken”____
„Jawel! Jawel! Die dingen!....”
„...En dat mevrouw wel gehoord het van botersaus en van mosterdsaus en van meelsaus”.. .* „Hou je mond maar!”, bromde ik kijflustig. ’n Onderwijzersvrouw die nog nóóit eiersaus gegeten heeft met die dingen, die zure dingen!... Onbegrijpelijk. ’n Mond vol vegetarisme, drankbestrijding en geen kennis van dingen die ieder beschaafd mensch
toch minstens g e z i e n heeft____
„’k Heb nog gedacht of ’t soms stukkies augurk zijn,” merkte Teun op: „die smaken óók zuur”....
Ik bebeet m’n pijp, pijnigde m’n hersens. Toen goddank, de finale inval — de eindzet.
„Teunia, meid,” zei ik lief: „loop jij dan nog ’es voor de laatste maal naar den kruidenier en vraag ’m, maar vraag ’t precies, vraag ’m ’n flesschie van