Wat in de eiersaus zat.. . 35
Ik dronk, stak een nieuwe pijp op, begroef mij opnieuw in het wonderland Literatuur, waarvan deze serie het kuisch-gedwijld portiekje is.
Dus schrijvend stiet ik op de passage: „In d e s a u s-kom geelde de eiersaus, zwaar van bobbe-
ling met ernstige krenteoogjes van *
Hier piekte de fantaseerende pen kribbig in het papier. Het zat vandaag in de lucht.
Korzüg bekeek ’k de overzij-daakjes, haastig zoekend naar den naam van de dingen die ze in eiersaus doen, bij tarbot of schol —
De post gaat om zeven uur vijftien precies. Tijd genoeg als er geen hindernissen komen, geen bezoekers, geen quitanties, geen deprimeerende zaken... En ijvrig woorden te snorren van dingen die in eiersaus zitten, als die dingen je ontglipt zijn — ^‘gebruiken botersaus: nimmer die dingen — is lastig en gevaarlijk.
Nu moge een ander auteur, bevreesd voor het tikken der klok — onmiddellijk de moeilijkheid vermijden: ik houd mij aan den ernst van acrobaten, die een mislukten toer zoolang herhalen tot-ie gelukt is. En dan
het beeld van de „krenteoogjes” was begonnen.....
„Teun!,” riep ik door het éénsteensmuurtje dat m’n kamer van de keuken scheidt.
Teun klopte, kwam binnen.
„Teun,” zei ik, geaffaireerd: „hóé heeten die dingen, je weet wel die dingen die in eiersaus gedaan worden — in èièrsaus (riep ik ongeduldig) bij de visch!” „In eiersaus?” —, vroeg Teun. Ze is de dochter van