34 Wat in de eiersaus zat...
memorie-velden af, waar je ’m vróéger gezien had, véél vroeger, vaag-vroeger ...
Soms in ’n onnoozel óüd levensoogenblikje, druk in gesprek of druk in gedachten klaarde ’n mal kinder-dinkske uit je jeugd bizar-scherp naar voren, iets lang-vergetens en schijnbaar zonder indruk verleefd — nu plotsling fel van kleur, contoer, geluid...
En als je góéd schreef, schreef met de weeldrige liefde van een die ziét en hoort, als je schreef in ’n geluks-ruim zonder grens, stoornis, gebondenheid, als je schreef in de zoete verrukking van eene w a a r 1 ij k e gedrevenheid — dan kwam er bij de her-lezing de vreemde verwondring, bijna de schuwheid hoe je al dat had kunnen schrijven, uit welke oneindige bron ’t gevloeid was, dat, dat, waarvan je ’n ondenkbaar moment vroeger niets geformuleerd nóg overwogen had...
Ja, onze bol...
En wat in de eiersaus zat...
M’n laatste F a 1 k 1 a n d *) lei tegen vijf uur, na m’n visite aan den schilder, halfwege gereed. Halfwege drink ’k doorgaands één kop thee.
’t Zijn vak-geheimnissen die *t Zaterdagavondpubliek wel niet aangaan en gros, maar en détail zijn er immer eenige kunstverwante zielen die nieuwsgierig zijn óf ’n auteur thee drinkt en zoo meer.
Ik dronk ’n kop thee en nóg ’n kop thee, thee
gezet door onze uitstekende Teun.
En m'n vrouw zat aan 't strand — schijnbaar onnoodige bijzonderheid.
x) Bedoeld wordt Aanzoek, Bundel VII, blz. 21.