24 Zoet geweld.
spottend-glimlachend, begon bedaard te vertellen : „Samuel heeft daar gezegd dat er iets hapert aan de schoonheid der ziel als muzikale uiting of aan de schoonheid der muziek als openbaring der ziel. Ik als violist heb nimmer in theorie over de verhoudingen nagedacht. En als ik de theorie van een ander over aard en wezen van muziek poogde te snappen, werd het mij eenigszins kamermuf om het hart, had ik behoefte aan een uitstapje in ’n plasregen, alvorens ’k lust had mijn viool opnieuw te nemen.
„Ik geloof niet dat we het raar geval muziek te zeer met verstandelijke overwegingen moeten benaderen. Hoe dit zij, mijne vrienden, welke mysteries er nog in de klanken-wereld, tijdelijk of eeuwig, verborgen liggen: één ding staat vast en ik leg daar bijzonderen nadruk op — muziek is een zoet geweld, brengt zielen tot elkander die voorheen weinig of nihil van elkaar vermoedden.”
„Och kom,” sprak Samuel.
„In waarheid,” betuigde de violist. „Romannetjes-gedoe — romannetjes-geflirt van de eene geliefde die zingt als de andere de pagina’s omslaat,” grijnsde Samuel.
„Neen, obstinate vriend,” glimlachte Jungius bedenkelijk: „meermalen is er een strooming geweest van ’t een of ander levend dier, een zielsstrooming
naar mijn ziel, als ik spéélde ”
„En dan?”, viel Samuel hem in de rede.
„Stilte nu!”, riepen er eenigen en Jungius, gemoedelijk z’n pijp rookend, continueerde: