C O R R I E.
„Och, u is wèl vriendelijk,” zei mama.
„Nee, ’t hoeft heüsch niet, heusch niet,” herhaalde Corrie, steunend op de ellebogen in den leunstoel.
„Nu ja,” glimlachte hij: „’k begrijp wel dat het geen verplichting is — maar ’k heb er nu zoo’n wonder groot plezier in... En als mama ’t goed vindt, heb jij ’t alleen maar te drinken.”
„Wel, niet waar?” vroolijk lachte mama: „al die scrupules... die scrupules... Desnoods drink ik óok ’n glaasje mee, niet waar? ... niet waar? ... Domme meid!... In onze omstandigheden moeten we de trots maar 9n beetje op zij zetten... niet waar?... Hahaha!... Ja, toen m’n man nog leefde ... toén was ’t wat anders, niet waar? ... . Toen hadden we werkelijk een wijnkeldertje meneer, dat gezien mocht worden.... ’n Cantemerltje
hadden we superbe!... Maar nu!.. .. Alles
Pompenheimer!.... Hahaha!.... Hahaha!.... Eau-du-leiding .... Hahaha!.... En ik zeg nog eens, als ’t op Jt oogenblik luxe was.... Maar ’t is geen luxe.... Je kunt ’t toch geen luxe noemen als de dokter ’t voorschrijft.... Niet waar?.... Niet waar?” ....