72 CORRIE.
Corrie, bij het raam van de lage tuinkamer, luisterde met afgewend hoofd.
Het tuintje, gesmoord in hooge houten schuttingen, was triestig en zwart.
„Maar mama,” zei Corrie nog eens, toewendend het bleek-smal gezicht met de groote oogen naar den bezoeker: „ik hóud niet van port — ik hóud er niet van.... Ach toe, meneer, zend u asjeblieft niet meer.” „Laat mij maar begaan,” zei hij vriendelijk, innig van-medelijden, omdat ze eiken dag meer afviel.
„Nee heusch niet,” hield ze aan: „u hebt al twee, nee, driemaal gezonden... We maken misbruik op die manier. Nee toe, mama, animeer mijnheer nu niet... Ik wil niet meer hebben.”
Ze zei ’t met grooten nadruk. Maar hij glimlachte en mama kwam dadelijk weer los:
„Wel heb je nu ooit!... Nee maar Corrie, wat kun je toch raar doen ... Je maakt me gegeneerd ... ’k weet werkelijk niet... Je maakt me verlegen ... Wiè animeert mijnheer, malle meid?.... O, ze heeft zoo’n hoofdje meneer!... Precies haar papa... In plaats van meneer te bedanken, ben je toch werkelijk onbeleefd! Wat is dat nu?. . .. Is dat een manier om je dankbaar te toonen voor meneer z’n attenties ... Ik ben er u wèl dankbaar voor.... Want, niewaar sedert de dood van mijn man kan ik geen extravagances maken... Versterking, versterking, zegt de dokter... Jawel, dokter, zeg ik: u hebt ’t maar voor ’t bestellen!... Die dokters denken dat elkeen biefstuk en wijn en eieren voor ’t smijten heeft. ., Dokter, zeg ik: ik ben al blij als ik mijn kind een varkenslapje kan geven... Is ’t waar of niet ? Ik heb geen middelen om eieren en port en bouillon en vleesch te geven .. . Maar dat begrijpt zoo’n dokter niet... Die ziet me geloof ik voor vol aan” ...