SPINNEKOP.
„Ik ben zoo altijd geweest,” zei Jelles: „en het houden van bizarre dingen is nu weder oorzaak dat mijn vrouw.... Maar laat ik je de zaak verhalen zonder interrupties. We kunnen er ook wel een panaceetje bij drinken. Dat houdt het leven er in, bij tijden ook de emotie.”
Hij bestelde, ik luisterde.
„ ... Mijn waarde,” begon hij na een poos — hij zei natuurlijk niet, „mijn waarde.” Dat zou zot geweest zijn. Maar in een relaas van dezen aard past geen beter aanhef. Ook is het gebruikelijk zijn vriend in boeken en schrifturen zoodanig te doen beginnen. — »Mijn waarde,” zeide Bernard Jelles, na geproefd te hebben van de Chartreuse-panacee: „mijn vrouw was inderdaad een engel, zacht, niet jaloersch, liever niet tè jaloersch, een volmaakte huishoudster, zuinig, ja ik weet zoo-waar niet waar de opsomming harer qualiteiten begint, eindigt.
We waren twee jaar verloofd, verliefd, en ik bezweer je bij alles wat mij dierbaar is, mijn waarde, dat ongenoegen een hooge zeldzaamheid was. Bij eene vrouw met zoovele zeldzame hoedanigheden, was het evenwel ontsierend dat verdrietelijkheden in haar leven bestonden, die haar een plaag, mij