KERMIS.
baard en de snor vond ’t wat duur, trachtte af te dingen voor vijftig cent de persoon. Moeder, profiteerend van het weer en het late uur hield voet bij stuk, kreeg het gedaan voor een gulden vijftig de twéé.
Bij meneer Blauw op de kamer wachtten de nieuwe logeergasten. Trees en moeder dan samen gingen naar boven met een kaars. Op de achterkamer waren twee bedsteden. In de eene snurkte een kermis-komediant, die dien avond driemaal vermoord was in een draak op de groote markt; in de andere, rood van stijgende koorts lag Jet, meisje van tien, de jongste.
„Jet! Je-ééét,” fluisterriep moeder om den vermoorde niet wakker te maken.
Jet, koortsig-verschrikt keek op in de vlam van de kaars.
„Ópstaan,” zei Trees.
Het kind kniezrig en suf, kreeg huilrige trekken.
„Nou niét huile,” waarschuwde moeder, en Trees, haar wikklend in een ouden mantel, nam haar op, droeg haar de trap af.
Moeder bij ’t licht van de vlam, met handig gebaar gladde de lakens, nog warm van het koortsige kind, bolde het kussen met zwijgend gestomp. Dan sloegen haar handen op het matras, waarin de warmte van Jet wel vast leek gevreten. Maar haar koelende kloppen maakte het bed weer bijna gewoon en weder vertrok zij de lakens, de moltonnen deken en de gestikte, instoppend de bobbels langs de opstaande planken. De lakens leken wat goor, maar je kon moeilijk na drieën ’s nachts nog verschoonen en voor zóóveel menschen als er nou op de kamers sliepen zou 't ook gekkenwerk zijn. Met een grijpenden rasp van de handen, veegde ze de kleertjes van ’t kind weg, pikte de afgevallen kousjes,