IO MOOS KOMT.
de drie hoofden zwart van bandeauglimming. Essie, coquet, streelde het haar met spuughanden.
„Zulle we in de wagkamer gaan, tante?”
„As we in de wagkamer gaan, Reggie, kenne we ’m misloope. Wat zè-jij, Essie?”
„Dat zeg ik ook... Ik zwèet van ’t loope ... As je binne zit kè-j’m misloope... Die treine benne d’r eer je ’tweet.”
„As je ’t teèlegram nou maar goed geleze het... Sting d’r van nège uur?”
„ ... Bij mijn en bij jou gezond/
„ ... Hoe laat is ’t nou?”
„ ... Kwart over achte” ...
„La-we dan toch in de wagkamer gaan” ... Zacht sloften de zijdenen pasjes naar een verlichte deur.
„Die ’s van de éerste klas, tante...”
„Wad-zou dat?... Het Moos niet zijn kaaretje betaald?”
„Eerste klas is voor de mense die mezomme 1) hebbe... Daar hè-je de derde klas.”
De deur gromde toe, afsnijdend de verlatenheid van het perron.
Dicht naast elkander zaten ze op de bank, tante tusschen Reggie en Hessie. En dan ging het gesprek weer in kurkig gedrens.
„Waar die nou lozeere mot,” peinsde Reggie met nadenkend gespits om den mond...
„Ja waar die lozeere mot,” zei Essie, schaapachtig kijkend naar den grond, zachtknikkend het magere hoofd.
„Laat-ie bij mijn lozeere, zeg ik nog is —,” meende Reggie: „ik heb plaats voor ’m...”
„Ach nee! Ach nee!” —, kregelschudde tante:
1
Geld.