6 GESCHEIDEN VROUW.
gezegd moest hebben en een zachte ontroering deed hem de handen slaan om het hoofd van Wim, dat hij hem kijken kon geheel in de oogen. »Heb je je mama gezien, Wim?”
„Nee.”
Je jokt."
„Neé.. . ’k Heb er niét gezien.”
„Kijk me an!... Waar heb je je mama gezien?” „Nergens.”
„En ze had *n nieuwe japon aan en ’n witte voile?” „*k Heb V niet gezien,” hield het jongske vol, koppig, pratend in den liegtoon van angstig kind. Zinnend op ’n uitvlucht, keek hij plots helder den vader aan: „Z’is ommers dood!”
„Niet waar,” viel de man in woede uit.
„En strakkies.”
„Niet waar! Niet waar!” — en in toorn schudde hij het kind: „Waar heb je haar gezien?”
„’k Heb ’r niet gezien” ...
Ze speelden weer, met stil gefluister, ’n eind van hem af. Hij trok figuren in het zand aan zijn voet.
De juffrouw kwam terug; hij sprak haar toornig aan.
„ ... Ik heb u gezegd dat de kinderen met niemand mogen spreken, vooral niet met de dame, waarvan u *het portret gezien heb... U let daar toch op, niet waar?”
„Natuurlijk mijnheer.”
„En als ze vragen naar hun mama” ...
„ .. . Dan zeg ik dat ze dood is.”
„ . .. Dóód ... Hebt u góéd begrepen?”
„Ze weten niet beter, mijnheer. Eiken avond bidden ze voor hun dooie mama.”
„Goed,” zei hij kort, opwandelend, eenzaam.