82 MOORDGESCHIEDENIS.
bedekte haar hals. En vóór het bed lag een plasje bijna-nog-dampend. „O! O! O! Mijn vrouw, wat heb je gedaan!”, begon hij te snikken — op een afstand.
Zij bewóóg nog.
„Jeanne! Jeanne! Ik zweer je dat ik gekegeld heb — gekegeld — gekegeld!”
Zij richtte zich op, spreidde haar armen, riep juichend: „Kom aan mijn boesem, lieveling, ’k heb je is willen beproeven.”
Maar Jacques behield zijn heel verder leven die visie eener in bloed badende vrouw.
Zoo ziet ge, mijn vrienden, hoe zonderling het leven varieert, dat menigmaal bloed niet van bietensap te onderscheiden is. Dit vermeende ik u op dezen knussen achternamiddag te moeten verhalen.