Om één uur kwam hij thuis koffiedrinken. Er werd meer gelachen en gestoeid dan gegeten. Het was ook zoo vreemd, zoo nieuw. Nieuwe meubeltjes, nieuw zeil, nieuwe vloerkleeden, nieuwTe messen, vorken, glazen. Alles nieuw. Ook hun leven. Van een tiendagige huwelijksreis waren ze pas thuis gekomen. Ze moesten nog wennen aan al de vréém-digheid.
„Smaken je de eieren niet?” vroeg ze, omdat hij zoo kieskauwde.
„Nou smaken en smaken is twéé,” zei hij lachend: „ik hou van héél zacht — en zöö hard heb ik ze nog nooit gezien” ....
„’t Is ook zoo’n last met eieren,” klaagde ze: „ik dacht nog wel dat ze half rauw zouen zijn. Mietje weet nèt zooveel van ’t koken als ik” ....
„Koken is geen heksenwerk — dat leer je gauw genoeg,” glimlachte hij met wittebroods-glimlach.
„Wel ja,” zei ze optimistisch en ze gaven elkaar een wittebroods-kus en nog een en nog een, zooals in wittebroodsdagen gebruikelijk is.
De zwartgroene eieren stonden in zwijgende getuigenis.
Een uur later ging hij weder naar zijn kantoor,