92 DE KIP MET DEN GOUDEN KOP.
Toen ik haar een paar dagen later verbeddeviel zij flauw. Ik herinner me nog precies hoe ze lag — en mijn schrik — mijn schrik ! Ze kwam weer bij, sliep rustig in.
Ik was wanhopig. Er moest toch iets gedaan worden!
Uren lang liep ik vroegere kennissen af, die héél deelnemend waren; zocht patroons op die meer dan voorzien waren — geen cent. Nergens een cent. Ik kwam terug, moedeloos, ziek. Op het plaatsje kraaide onze haan. Ik had vergeten ze eten te geven. Een oudbakken boterham kruimelde ik, keek toe bij het gulzig eten der vier beesten.
En in eens had ik een inval. Het was wreed, maar sentimentaliteit hielp geen zier. De kip met den gouden kop, de oudste van allemaal, lei toch geen eieren meer. Renteniersters kon ik niet gebruiken. En al twee dagen was er geen draad vleesch in huis geweest. Kortom — je begrijpt natuurlijk waar het op uitliep! Ik greep de kip bij den nek, draaide snel, voelde den vreemden knap en een bloeddroppel lekte uit den bek op mijn hand. Ik scheen het in mijn angst te ruw gedaan te hebben.
In het keukentje begon ik ijverig te plukken. Ik had het meer aan de hand gehad. Het blanke, tamelijk-vleezig lichaam kwam bloot, de buik, de bout. Boven een vuurtje van oud papier brandde ik het nagebleven dons weg, hakte den kop af, de pooten, liet het dier besterven.
Den anderen morgen bracht ik mijn vrouw de kip boven, in een papier gewikkeld, vertelde dat ik van een vriend w~at geleend had, daarvoor een kip gekocht had.
Ze leek iets opgefleurd, zei me hóe ik 'm braden moest en een half uur later ging de geur door het huisje, de geur van gebraden gevogelte.