74 VAN DB GEMEENTE-DEUR EN DEN APPEL.
En om die te billijken redenen mócht de gemeente hem — de gemeente die zonder wilddieven, zonder dronkelappen geen gemeente geweest zou zijn.
Als vermeld: de dochter was de vader, geschoren èn jonger èn minder getapt. Missend de wereld-ervaring van haar levenslicht-schenker, poogde zij verblind door het gezag dat ’s vaders uniform omgaf, ook hare autoriteit aan ’t dorp op te dringen en zulks door slapjes beminde middelen.
Ze keef, dee kattig, flapte er vinnigheidjes uit, bulkte den menschen toe die pa kwamen spreken, verwekte minstens ééns in de week ’n standje.
Voor den veldwachter, wiens kousen ze stopte — moeder was dood — wiens broeken ze wiesch, wiens sabel ze schuurde (met schuurpapier en olie), wiens aardappelen ze kookte (met *s Zondags *n brokkie spek) had ze absoluut géén respect.
Alle groote mannen, componisten, auteurs, schilders, burgemeesters en politie-agenten, vallen je van dichtbij tegen: ze snurken, eten, geeuwen, vloeken, pruimen, bitteren — ze zeggen nooit groote-mans-gezegden in gezelschap, dragen d’r haar glad of in ’n kuifje, zijn in één woord voor hun omgeving van de meest lamentabele banaliteit.
Onze veldwachter — die dit fatum evenmin ontliep — maakte zich geenerlei illusies over den invloed, dien hij op z’n dochter oefende en waar hij in presentie der dorps-overtredingen eén oogje dichtkneep, werd hij stekeblind in den kring van z’n huisje.
Zij ging in volle vrijheid haar gang, snauwde, bemoeide zich met ruzies, schold, keef, lag met iedereen overhoop.
Toen gebeurde wat Ibsen terecht het Wonderbaarlijke noemt.
Er kwam een jongeling in de gemeente, die met ’s veldwachters dochter aan ’t vrijen raakte.