Kunst. Daarvan maak je, commissaris: „dat zij met haar moeder kome. ..
Staal. Ze heeft: geen moeder!
Kunst. Kan me niet schelen!... „dat zij met haar moeder kome, en dat ze warm aangekleed zij onder haren mantel”.
Staal. Ja, dat zou kennen, maar die komedianten, burgemeester, ken je tóch niet vertrouwen.
De Wet. Dan mot ’r bij staan, dat burgemeester en wethouders zich voor en tijdens de opvoering zullen overtuigen, of de orders zijn opgevolgd.
Stom. Accoord! Zoo geven we meteen an andere gemeentebesturen ’n les, waarvan ze zullen opkijken.
Staal. Burgemeester, *k zit met blauw te werken, maar ’k stuit telkens. Al klee je d’r nóg zoo warm: 't is ’n getrouwde vrouw, en die hóórt niet in die tent. En ’n malle praat, burgemeester! — Waar staat me teekentje? — (leest). „Hierheen Vanne, stijg op te midden van de bloemen! Ook ik heb bloemen om 't leven te begroeten! Ook ik heb leliën en rozen en laurieren, om den roem te kronen!” — (houdt op, kijkt de geblufte hoorders aan).
De Wet (krijgt 'n proestbui). Hèhèhè!
Tol. Mooi zoo!
De Wet (valsch). Wat nou weer, mooi zoo?
Tol. U houdt de discussies op, met uw gelach, meneer De Wet!
De Wet (vinnig). Meneer de Voorzitter...
Kunst (klopt). Mijneheeren, mijneheeren! Ik stel voor, ook dit stuk ... hoe heet ’t, commissaris?
Staal. Jawel, burgemeester.
Kunst. Ik vraag, hoe ’t heet?
Staal. O! Mannevonne van Matterlink ... Man-nevonne!
Kunst. Is u vandaag zóó hardhoorend, commissaris ?