stukkies breken, en d’r van pruimen, hèhèhè! Waar of niet, secretaris?
Kunst. Schuif de boeken maar ’n beetje opzij, Stom, als ze je hinderen. Kwart over éénen. Ja, we moeten beginnen. Anders pruttelt de Raad. Zouen we den commissaris van politie ’r dadelijk bij roepen, secretaris, of willen we wachten tot we zoo ver zijn? (doorzoekt de stalen).
Tol. Nou, burgemeester, ’k zou 'm nog maar even laten wachten. De man steekt toch óveral z'n neus te veel in!
De Wet. Goed gezeid, secretaris. Daar heb ’k ook nog ’n woordje over te spreken. Gisteren, burgemeester, heeft-ie godbeterme:...
Tol .... ’k Wou er den wethouder van onderwijs beleefd op attent maken, dat zoo’n stopwoord minder gewenscht is.
De Wet (nydigjes). Wat is minder gewenscht?
Tol. De uitdrukking die u daar gebruikte.
De Wet. Burgemeester, heb ik of heeft de secretaris ’t woord?
Kunst (stalen zoekend). De wethouder van onderwijs heeft ’t woord, secretaris.
De Wet. O zoo! Gister heeft-ie mijn dienstmeid bekeurd, omdat ze om half elf — om half elf in den avond, burgemeester — terwijl ’r geen kip op straat was, ’n kleed stond uit te kloppen. Dat heeft geen pas! As ’k wethouder ben, ben ’k geen kwajongen.
Kunst. Waarom doe je ’t ook zóó laat?
De Wet. Omdat ’k tot kwart over tienen volk in de winkel gehad heb — omdat me stoep me eigen terrein is, omdat.. . (nydigjes) Ik as oudste wethouder hoef door de commissaris-van-politie niet op me vingers getikt te worden]
Kunst. We zullen 't onderzoeken (legt een staal afzonderlijk.